Dit stuk schreef ik op 29 oktober 2019, maar omdat er zoveel reacties op kwamen, wil ik hem ook graag hier plaatsen. Mijn zoon Aron (1997) woont sinds maart niet meer thuis en het lijkt de goede kant met hem op te gaan! In oktober 2019 woonde hij echter nog bij mij.
Wat een nacht. Half twee ’s nachts en ik zit op de bank, wreed uit mijn REM-slaap gerukt, omdat Aron tijdens een van zijn nachtelijke wandelingen op het station terecht kwam. Op zich niet verwonderlijk, tijdens het lopen (piekeren en muziek luisteren) loopt hij onbewust vaker naar plekken die iets voor hem betekenen of vertrouwd zijn. Zo heb ik hem al een paar keer middenin de nacht bij ons oude huis moeten halen en is hij zelfs een keer helemaal naar Utrecht gefietst. Soms reist hij ook stukjes met de trein, vaker loopt hij doelloos rond en komt dan weer thuis. Mijn telefoon staat altijd aan en via de gps kan ik zien waar hij is, wanneer ik me zorgen maak. Dat stelt overigens niet altijd gerust, ik was een keer in paniek omdat ik hem middenin de nacht bij het Flevoziekenhuis zag, maar hij zat daar gewoon op een bankje en lag dus niet op de Intensive Care.
En vannacht was hij naar het station gelopen. Zo laat dat er nauwelijks nog treinen rijden en hij waande zich alleen. Hij ging op het perron zitten, met zijn benen over de rand bungelend, boven het spoor. Hij hield de hele tijd de kant waar de treinen vandaan komen in de gaten, was niet van plan te springen en zich ook van geen kwaad bewust wat dit beeld met anderen doet. Want toen er een trein van de andere kant kwam, stopte die direct toen ze Aron zagen zitten en sloegen alarm. Ze haalden Aron op, namen hem mee naar de stilstaande trein, belden de politie die hem ophaalde en zij belden de crisisdienst weer. En vervolgens bracht de politie hem thuis. Politie in mijn huis, flarden herinneringen drijven boven van de dag dat ik mijn man verloor, maar ik verdring ze. Dit is niet toen, dit is nu en dit gaat niet om mijn man, dit gaat om mijn zoon. Het is geen herhaling van de geschiedenis, het is een heel andere situatie. Maar de pijn in mijn buik gaat niet weg.
En dus zat ik opeens om half twee ’s nachts in mijn pyjama op de bank met twee agenten die me deze situatie uit de doeken deden. Aron legde uit dat hij niet van plan was te springen, dat hij wel depressief en suïcidaal is, dat zijn vader inderdaad door zelfdoding om het leven is gekomen, dat hij denkt ook door zelfdoding aan zijn eind te komen, maar dat dat niet vandaag is en al zeker niet door een trein. Hij wil een open kist, hij wil dat mensen nog afscheid kunnen nemen. En hij wil met zijn dood anderen geen trauma’s bezorgen, wat met een sprong voor de trein natuurlijk wel is. Hij legde het keurig uit, de politie trok de crisismelding in en met de belofte vandaag zijn behandelaar te bellen liet ik ze weer uit. En daar zaten we dan, samen op de bank. Huilend. Snikkend. Snot en tranen. En we wisten het even niet meer. Aron voelde zich schuldig om wat hij zoveel mensen aangedaan had deze nacht, bevestigde voor zichzelf weer even dat hij niks goed kon doen. Ik verzekerde hem dat we allemaal wel eens iets doen wat niet zo handig blijkt achteraf, dat dit hem niet nog een keer gebeurt omdat hij het nu weet. Dat zijn autisme verantwoordelijk is voor het feit dat hij de gevolgen voor andere mensen niet uit zichzelf inziet, maar dat hij na uitleg het wel altijd direct begrijpt. Na een uurtje napraten, wat me op geen enkele manier troostte, gingen we weer naar bed. Daar lag ik wakker tot een uur of half acht en viel toen voor anderhalf uur weer in slaap.
Omdat de Thuiszorg Aron vandaag vergat, -goeie timing wel-, besloot ik Aron mee te nemen naar Ikea waar ik nog heen moest. Hij was lief en behulpzaam, zoals altijd, dacht mee en wees me op dingen waarvan hij dacht dat ik ze mooi of handig zou vinden. En ondertussen sprak hij maar over één ding: zijn begrafenis. Over zijn kist, de bloemen, de muziek. Welke mensen ik niet moest vergeten en wie ik dacht dat een woordje zou willen doen. En of er na een jaar misschien een herdenkingsdienst kon komen, zoals dat bij G. en A. ook gedaan was. Hoe ik in kon loggen in zijn chatprogramma en hoe ik @everyone moest typen zodat de hele groep de melding kreeg dat het belangrijk was. Hij bedacht dat hij sinds begin dit jaar niet meer naar zijn afscheidsbrief had gekeken en daar misschien nog wat aanpassingen in moest doen nu. Dat ik helemaal zelf mocht bedenken welke kleren hij in zijn kist aan kreeg en hij vroeg zich af of een open kist mogelijk was als je donor bent. Want hij hoopte wel dat er nog iets bruikbaars zou zijn van zijn lichaam. En dat ik van het geld op zijn spaarrekening maar iets moois moest kopen wat ons aan hem zou doen denken.
Ik probeerde ondertussen die klotekleerhangers te vinden die ik nodig had (uitverkocht) en wilde kijken of de kastdeuren die me mooi leken, bij het meegenomen houten laatje van mijn bureau zouden passen. Maar ik was de kastenafdeling voorbijgelopen zonder te kijken zodat we weer terug de trap op moesten en door die hele kloteafdeling tegen de richting in moesten lopen (Mensen! Kijk waar je loopt! Soms heb je tegenliggers, ja!). De kastdeuren hadden de perfecte kleur maar de tafel die ik wilde als bureau kon alleen met de lelijke poten die erbij hoorden. Ik wilde die klotepoten niet, ik wilde mooie poten en kocht dus alleen vier kussenhoezen die ik eigenlijk niet nodig had maar ik vertikte het om die klote Ikea te verlaten zonder iets gekocht te hebben. Het was een ongebruikelijk bezoekje aan Ikea dus. Wellicht dat mijn emoties er iets mee te maken hadden. Je weet het niet hè.
En nu zit ik hier aan mijn grote tafel. Aron zit boven, ik kijk naar de nieuwe kussens op de bank die eigenlijk toch wel heel erg mooi staan en maak notities op mijn laptop. Hoe ik in kan loggen in zijn chatprogramma. Dat hij Aronskelken wil op zijn kist. Dat anderen geen bloemen hoeven te sturen maar een collectebus voor Suicide Preventie wel mooi kan zijn. En dat hij binnenkort wel op de foto wil nu zijn haar weer zo gegroeid is, zodat ik een actuele foto heb nog. En ik schrijf de tekst van een liedje uit zijn lijst op:
‘I’m only here for a while. And I am so tired that I got to go.”
Zo. Mijn notities zijn weer actueel. Aron denkt dat hij over een paar weken, hooguit maanden, het aardse leven zal verlaten. De realiteit is dat hij geen besef van tijd heeft en dit al bijna drie jaar zegt. En de kans dat ik mijn notities over enkele weken moet openen dus niet heel groot is. Maar ik heb ze in ieder geval.
Dat ik de afgelopen zeventien uur drie keer zelf dood ben gegaan, drie keer zijn begrafenis heb geregeld en geen 60 minuten aan één stuk heb kunnen doorbrengen zonder te huilen, nemen we maar even voor lief. Hij is er nog. Hij houdt van me. Hij probeert het nog.
Maar mijn hart breekt als ik aan de strijd denk die hij voert.
Hij is niet gelukkig. En dat is het meest onverteerbaar.
Misschien weegt dat wel zwaarder dan een toekomst zonder hem.
Maar daar probeer ik nu niet aan te denken.
Morgen is een nieuwe dag.
Een dag met kansen.
En die grijp ik bij de lurven, als je dat maar weet.